
Wat verderop trek ik wat onwennig het krakende plankenbord naar me toe. Een tweede deur duikt voor me op. Ze brengt me uiteindelijk tot in het koor van het zandstenen paleis. En zoals gewoonlijk laat ik me bij de intrede innemen door het “heilige der heiligen”. Hier kan ik het vakmanschap aanschouwen van godvrezende ambachtslieden die met de ziel in de hand hun stukje paradijs probeerden te verdienen. Ik denk dat ze er aardig in geslaagd zijn.
Wanneer ik mijn ogen richting schip wendt, begint de motor in mijn bovenkamer te draaien. De zij- en middenbeuk zijn vanaf de viering afgezet met immense plastic gordijnen. Het heeft heel wat tijd gevergd, maar blijkbaar heeft men eindelijk in een of ander offerblok voldoende geld gevonden om dit stukje geschiedenis in ere te herstellen.
Ik kan mijn nieuwsgierigheid met moeite de baas. Ik ga naarstig op zoek naar de opening in de kunststof. We weten allemaal dat een stuk plastic altijd wel ergens een gat verbergt. Mijn zoektocht duurt slechts een paar minuten. Ondanks de aanwezigheid van een kranige dame, bijt ik de schrik van me af. Ik neem mijn moed ter hand, duw het zeil even opzij en dring binnen in de buik van het heiligdom.
Midden in de zaal tref ik een rood, vierpotig monster; gelukkig ondervoed en er dus doods bij staand. De beelden, de lambrisering, de biechtstoelen waar menig christen zijn zonden belijdt, zijn omhuld met eenzelfde kunststofmantel als de ingang. De stoelen werden in groepjes bij elkaar gedreven en geven de tegelvloer de vrije loop.
Zo moet een kerk er hebben uitgezien vóór de 17e eeuw; geen stoel te bespeuren in de tempel Gods. En de vloer bedekt met witte en zwarte tegels die samen een nogal vreemd parcours lijken uit te stippelen. Wanneer je de pupillen scherp stelt kan je een labyrint onderscheiden.
Al sinds de 7e eeuw kan je zulke pelgrimswegen in kerken en kathedralen terugvinden. Het labyrint symboliseert de pelgrimstocht naar Jeruzalem. Een boetedoening richting het Heilige Land, een reis die voor velen te zwaar, te duur, te gevaarlijk was. Vandaar de pseudotrip, een placebo voor Jan modaal en pater Pol die op zijn knieën tot het eindpunt om vergiffenis vroeg.
Een labyrint verwarren met een doolhof is de fout die je niet wil maken. Een doolhof is een onoverzichtelijk pad van start tot eindpunt, waarbij je onderweg keuzes moet maken. Een labyrint daarentegen bestaat uit één lange slingerende weg naar een bepaald einddoel. Terwijl een doolhof het plezier nastreeft, is een labyrint bittere ernst. In een doolhof verlies je je weg, in een labyrint vínd je echter je weg terug. Op die manier kon een verloren schaap het verlichte pad naar het Lam Gods herontdekken.
Nadat ik een weinig geschiedenis heb geïnhaleerd en ik met mijn digitaal toestel wat lichtplaten heb geschoten, begeef ik me opnieuw richting de “toegelaten” kerk. De oude dame van daarnet beloopt heel nerveus het koor. Ik heb de indruk dat ze me zoekt. Haar hielen tikken met een vaste pas tegen de tegelvloer aan. En af en toe stopt ze alsof ze me met haar radaroren wil opsporen. Ik houd me op achter een meterdikke zuil. Mijn adem staat stil. Ik hoor ze de wandeling nog een paar keer aftikken. De deur gaat open. Ze sluit. Ze is weg.
Onzeker kruip ik uit mijn schuilplaats en scan de omgeving van het koor. Ik ben geen held, dat weze duidelijk. Maar ik ben blij dat ik even wat impulsiviteit aan de dag heb gelegd. Misschien beloop ik momenteel wel een labyrint…en is het eindpunt in zicht.
Waren maar alle kerken zonder stoelen: het creëert een heel andere ruimtebeleving.
BeantwoordenVerwijderen